EC 1: De afgestudeerde heeft op het gebied van informatica inzicht in de belangrijkste technologische ontwikkelingen en de onderliggende wetenschappelijke principes.

EC 4: De afgestudeerde houdt rekening met de limieten van de informatica, zoals het bestaan van onbeslisbaarheid, en met het bestaan van belangrijke onopgeloste problemen in de informatica, zoals het P=NP vraagstuk.

EC 5: De afgestudeerde kan zelfstandig een complex informaticaprobleem modelleren, de nodige abstracties invoeren, de oplossing gestructureerd beschrijven en implementeren, en ten slotte tegenover de stakeholders argumenteren waarom de gekozen oplossing en de bijhorende implementatie voldoen aan de gestelde specificaties.

EC 7: De afgestudeerde is in staat om informatie kritisch te analyseren en te evalueren, en op een efficiënte manier te verwerken.

EC 8: De afgestudeerde is in staat om informatie, ideeën en oplossingen te communiceren naar een publiek bestaande uit collega's informatici maar ook naar niet-specialisten door zich op het juiste abstractieniveau uit te drukken.

EC 9: De afgestudeerde is in staat om op heldere wijze zowel mondeling als schriftelijk te rapporteren over haar/zijn werk in een nationale en internationale context.

EC 12: De afgestudeerde kan kritisch reflecteren over het eigen handelen, hierover verantwoording afleggen en zichzelf bijsturen waar nodig.