Onderwijstaal : Nederlands |
Volgtijdelijkheid
|
|
Geen volgtijdelijkheid
|
| Studierichting | | Studiebelastingsuren | Studiepunten | P2 SBU | P2 SP | 2de Examenkans1 | Tolerantie2 | Eindcijfer3 | |
| Educatieve master in de gezondheidswetenschappen keuzetraject BMW/GEN met vakdidactiek biologie | Verplicht | 81 | 3,0 | 81 | 3,0 | Ja | Ja | Numeriek | |
|
| Eindcompetenties |
- EC
| 5.1 De educatieve master is een domeinexpert GZW: de EM heeft inzicht in de bouw en het functioneren van het menselijk lichaam in ziekte en gezondheid (op moleculair, cellulair, orgaan- en organisme-niveau). |
|
| EC = eindcompetenties DC = deelcompetenties BC = beoordelingscriteria |
|
- De student(e) kan het historisch kader schetsen waarin de evolutieleer is gegroeid. Hij/zij kent de rol van de genetica in het ontstaan van het modern evolutionair onderzoek
- De student(e) kent het begrip populatie en verwerft inzicht in de genetische opbouw van een populatie in evolutionaire stasis. In dit verband kent hij/zij de wet van Hardy-Weinberg.
- De student(e) heeft inzicht in de verschillende mechanismen die leiden tot evolutie van populaties.
- De student(e) verstaat het grote belang van het begrip soort in de biologie en begrijpt het problematisch karakter ervan. Hij/zij kent de belangrijkste soortsbegrippen en weet die te evalueren. Hij/zij begrijpt wat er in dit verband bedoeld wordt met het begrip pluralisme en weet dit te evalueren.
- De student(e) weet wat speciatie (soortsvorming) is en kent de mechanismen die tot speciatie kunnen leiden.
- De student(e) kent de begrippen tokogenie en fylogenie.
- De student(e) weet wat bedoeld wordt met gradualisme en punctuated equilibrium en kan beide vergelijken en bespreken.
- De student(e) heeft inzicht in de evolutie van macromoleculen.
- De student(e) kent het begrip substitutiesnelheid en weet dat deze op verschillende niveaus kan variëren en kan het begrip moleculaire klok toelichten.
- De student(e) kent de verschillende methoden om waargenomen variatie in een datamatrix te verwerken en kan die evalueren en toepassen.
- De student(e) heeft inzicht in de begrippen homologie, parallellisme en convergentie. De student(e) kent verschillende methoden (UPGMA; parsimonie) om vanuit deze datamatrix tot een hypothese van verwantschap tussen organismen te komen.
- Hij/zij kent de begrippen fenogram, cladogram, taxon, monofylie, parafylie, polyfylie,... en kan die toelichten.
- Hij/zij kent de belangrijkste kenmerken van het Linneaanse systeem van de biologische nomenclatuur.
- De student(e) kan de moderne codices van biologische nomenclatuur met elkaar vergelijken en toepassen.
- De student(e) kent de algemene opbouw van de Tree of Life en kent de belangrijkste taxa en hun verwantschappen.
|
|
|
|
|
|
|
COO ✔
|
|
|
Hoorcollege ✔
|
|
|
Practicum ✔
|
|
|
Werkzittingen ✔
|
|
|
|
Periode 2 Studiepunten 3,00
Evaluatievorm | |
|
Mondeling examen | 100 % |
|
|
Andere: | Mondeling examen met schriftelijke toelichting |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
| Educatieve master in de wetenschappen en technologie - keuze voor vakdidactiek biologie | Keuze | 81 | 3,0 | 81 | 3,0 | Ja | Ja | Numeriek | |
opleidingsonderdelen wetenschappen | Keuze | 81 | 3,0 | 81 | 3,0 | Ja | Ja | Numeriek | |
|
| Eindcompetenties |
- EC
| 5.4 De educatieve master is een domeinexpert WET: de EM heeft gevorderde kennis van en inzicht in de domeindisciplines relevant voor de specifieke vakdidactiek(en). |
|
| EC = eindcompetenties DC = deelcompetenties BC = beoordelingscriteria |
|
- De student(e) kan het historisch kader schetsen waarin de evolutieleer is gegroeid. Hij/zij kent de rol van de genetica in het ontstaan van het modern evolutionair onderzoek
- De student(e) kent het begrip populatie en verwerft inzicht in de genetische opbouw van een populatie in evolutionaire stasis. In dit verband kent hij/zij de wet van Hardy-Weinberg.
- De student(e) heeft inzicht in de verschillende mechanismen die leiden tot evolutie van populaties.
- De student(e) verstaat het grote belang van het begrip soort in de biologie en begrijpt het problematisch karakter ervan. Hij/zij kent de belangrijkste soortsbegrippen en weet die te evalueren. Hij/zij begrijpt wat er in dit verband bedoeld wordt met het begrip pluralisme en weet dit te evalueren.
- De student(e) weet wat speciatie (soortsvorming) is en kent de mechanismen die tot speciatie kunnen leiden.
- De student(e) kent de begrippen tokogenie en fylogenie.
- De student(e) weet wat bedoeld wordt met gradualisme en punctuated equilibrium en kan beide vergelijken en bespreken.
- De student(e) heeft inzicht in de evolutie van macromoleculen.
- De student(e) kent het begrip substitutiesnelheid en weet dat deze op verschillende niveaus kan variëren en kan het begrip moleculaire klok toelichten.
- De student(e) kent de verschillende methoden om waargenomen variatie in een datamatrix te verwerken en kan die evalueren en toepassen.
- De student(e) heeft inzicht in de begrippen homologie, parallellisme en convergentie. De student(e) kent verschillende methoden (UPGMA; parsimonie) om vanuit deze datamatrix tot een hypothese van verwantschap tussen organismen te komen.
- Hij/zij kent de begrippen fenogram, cladogram, taxon, monofylie, parafylie, polyfylie,... en kan die toelichten.
- Hij/zij kent de belangrijkste kenmerken van het Linneaanse systeem van de biologische nomenclatuur.
- De student(e) kan de moderne codices van biologische nomenclatuur met elkaar vergelijken en toepassen.
- De student(e) kent de algemene opbouw van de Tree of Life en kent de belangrijkste taxa en hun verwantschappen.
|
|
|
|
|
|
|
COO ✔
|
|
|
Hoorcollege ✔
|
|
|
Practicum ✔
|
|
|
Werkzittingen ✔
|
|
|
|
Periode 2 Studiepunten 3,00
Evaluatievorm | |
|
Mondeling examen | 100 % |
|
|
Andere: | Mondeling examen met schriftelijke toelichting |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1 Onderwijs-, examen- en rechtspositieregeling art. 12.2, lid 2. |
2 Onderwijs-, examen- en rechtspositieregeling art. 16.9, lid 2. |
3 Onderwijs-, examen- en rechtspositieregeling art. 15.1, lid 3.
|
Legende |
SBU : studiebelastingsuren | SP : studiepunten | N : Nederlands | E : Engels |
|