De student is vertrouwd met het gebruik van een wetboek en is in staat om een wetboek te gebruiken om juridische opzoekingen te verrichten in een wettekst.
De student beheerst het Nederlands als werktaal en is in staat om op heldere wijze een correcte redenering op te bouwen en deze redenering mondeling en schriftelijk op heldere en daadwerkelijke wijze te communiceren.
De student heeft een basiskennis verworven inzake de belangrijkste bronnen van het recht, de hiërarchie der normen, het verbintenissenrecht, het bijzondere overeenkomstenrecht, het goederenrecht en het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht.

De student wordt ingeleid in de juridische basisleerstukken van het ondernemingsrecht, in de brede zin begrepen. Daarbij zal onder meer worden ingegaan op het ondernemingsbegrip en de gevolgen van de juridische kwalificatie als onderneming, en het juridisch onderscheid tussen ondernemingen en niet-ondernemingen. Bovendien zal worden stilgestaan bij leerstukken als vertegenwoordiging, en de daarmee samenhangende ondernemingsrechtelijke topics, zoals het juridische kader inzake de handelstussenpersonen en distributeurs. Daarnaast komen nog aan bod: het marktenrecht (marktpraktijken, productaansprakelijkheid, ...), intellectuele eigendomsrechten en het insolventierecht.