• De student kan een zeer algemene definitie geven van wat recht is.
• De student kan het onderscheid herkennen tussen privaatrecht en publiekrecht.
• De student kan verscheidene rechtstakken onderbrengen onder deze tweedeling.
• De student kan classificeren welke rechtstakken tot het privaatrecht behoren, en welke rechtstakken tot het publiekrecht behoren.
• De student kan basisbegrippen toelichten (verjaring, grondrechten, subjectieve rechten,…)
• De student kent het onderscheid tussen de verschillende rechtsbronnen (rechtsleer, rechtspraak, wetgeving)
• De student kan nationale rechtsbronnen identificeren.
• De student kan internationale rechtsbronnen identificeren.
• De student kan uitleggen hoe deze rechtsbronnen zich hiërarchisch tot elkaar verhouden.
• De student heeft noties van de scheiding der machten en kan hun bevoegdheden toelichten.
• De student kan de structuur van de werking van de Belgische hoven en rechtbanken samenvatten (vredegerecht, politierechtbank, rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank, hoven van beroep, arbeidshoven, Hof van Cassatie).
• De student kan rechterlijke uitspraken identificeren (vonnis, arrest)
• De student heeft noties van verbintenissen en overeenkomsten.
• De student kan een aanbod en aanvaarding onderscheiden.
• De student kan de totstandkoming van een overeenkomst of verbintenis analyseren.
• De student kan afleiden of er sprake kan zijn van wilsgebreken.

Bij voorkeur heeft de student het opleidingsonderdeelInleiding tot het recht (3278)reeds opgenomen.

Het doel van dit opleidingsonderdeel is om studenten voldoende inzicht te geven in de sociaalrechtelijke benaderingswijze van problemen, gegevens en situaties waarmee ze tijdens hun (beroeps)leven geconfronteerd kunnen worden.

Het opleidingsonderdeel is opgezet als een inleiding tot de basisbeginselen van het sociaal recht (voornamelijk individueel arbeidsrecht). De bedoeling is om de dynamiek en de eigenheid van deze rechtstak te situeren en te schetsen voor niet-juristen.

De onderstaande thema's (of een selectie daarvan) worden onder meer behandeld:

• Enkele algemene beginselen van het sociaal recht: bronnen/normenhiërarchie, taalgebruik, handhaving (arbeidsauditoraten, arbeidsinspectie, arbeidsgerechten, ...), verschillen met andere professionele stelsels (zelfstandige arbeid, statutair verband, ...).
• Individueel arbeidsrecht: de arbeidsovereenkomst (soorten, ...), bijzondere bedingen (concurrentiebeding, scholingsbeding, ...), rechten en plichten van werkgever en werknemer, het einde van de arbeidsovereenkomst (regelmatig en onregelmatig ontslag, ...).
• Socialezekerheidsrecht: structuur en financiering van de sociale zekerheid, ziekte- en invaliditeitsverzekering, arbeidsongevallen, pensioenen, werkloosheid, sociale bijstand, ...

De studenten moeten uiteindelijk in staat zijn een duidelijk onderscheid te maken tussen complexe en niet-complexe sociaalrechtelijke problemen. Zij moeten in staat zijn deze laatste zelfstandig op te lossen. Complexe problemen daarentegen moeten ze in hoofdlijnen kunnen herkennen, zonder zelf een volledige oplossing aan te reiken. Ze moeten echter wel in staat zijn om over deze meer complexe problemen een gesprek aan te gaan met specialisten (advocaten, leden van een personeelsdienst, een sociaal secretariaat, ...).