De student beheerst het Nederlands als werktaal en is in staat om op heldere wijze een correcte redenering op te bouwen en deze redenering mondeling en schriftelijk op heldere en daadwerkelijke wijze te communiceren.

Dit inleidend juridisch opleidingsonderdeel omhelst twee componenten: een functionele, algemene inleiding tot het recht en een inleiding tot het economisch recht. In het raam van de eerste component wordt nader ingegaan op enkele juridische basisbeginselen (algemene inleiding, verbintenissenrecht, goederenrecht, hiërarchie der rechtsnormen, ...). De student doet hierbij een algemene basiskennis op van het recht, en de student wordt hierbij in staat gesteld om de tweede component te kunnen begrijpen en doorgronden.

De tweede component behelst een inleiding tot het economisch recht, waarbinnen enkele geselecteerde thema's uit de brede sfeer van het economisch recht aan bod komen. Daarbij wordt onder meer ingegaan op thema's als het ondernemingsbegrip en de daarmee verwante juridische leerstukken, het marktenrecht en het vennootschapsrecht.