Evolutie en de Tree of Life (4263)

  
Coördinerend verantwoordelijke :Prof. dr. Ann CUYPERS 
  
Co-titularis :Prof. dr. Bart TESSENS 
 Prof. dr. Tom ARTOIS 


Onderwijstaal : Nederlands


Studiepunten: 3,0
  
Periode: kwartiel 2 (3sp)
  
2de Examenkans1: Ja
  
Eindcijfer2: Numeriek
 
Volgtijdelijkheid
 
   Geen volgtijdelijkheid

Inhoud
  1. De student(e) kan het historisch kader schetsen waarin de evolutieleer is gegroeid. Hij/zij kent de rol van de genetica in het ontstaan van het modern evolutionair onderzoek
  2. De student(e) kent het begrip populatie enverwerft inzicht in de genetische opbouw van een populatie in evolutionaire stasis. In dit verband kent hij/zij de wet van Hardy-Weinberg.
  3. De student(e) heeft inzicht in de verschillende mechanismen die leiden tot evolutie van populaties.
  4. De student(e) verstaat het grote belang van het begrip soort in de biologie en begrijpt het problematisch karakter ervan. Hij/zij kent de belangrijkste soortsbegrippen en weet die te evalueren. Hij/zij begrijpt wat er in dit verband bedoeld wordt met het begrip pluralisme en weet dit te evalueren.
  5. De student(e) weet wat speciatie (soortsvorming) is en kent de mechanismen die tot speciatie kunnen leiden.
  6. De student(e) kent de begrippen tokogenie en fylogenie.
  7. De student(e) weet wat bedoeld wordt met gradualisme en punctuated equilibrium en kan beide vergelijken en bespreken.
  8. De student(e) heeft inzicht in de evolutie van macromoleculen.
  9. De student(e) kent het begrip substitutiesnelheid en weet dat deze op verschillende niveaus kan variëren en kanhet begrip moleculaire klok toelichten.
  10. De student(e) kent de verschillende methoden om waargenomen variatie in een datamatrix te verwerken en kan die evalueren en toepassen.
  11. De student(e) heeft inzicht in de begrippen homologie, parallellisme en convergentie. De student(e) kent verschillende methoden (UPGMA; parsimonie) om vanuit deze datamatrix tot een hypothese van verwantschap tussen organismen te komen.
  12. Hij/zij kent de begrippen fenogram, cladogram, taxon, monofylie, parafylie, polyfylie,... en kan die toelichten.
  13. Hij/zij kent de belangrijkste kenmerken van het Linneaanse systeem van de biologische nomenclatuur.
  14. De student(e) kan de moderne codices van biologische nomenclatuur met elkaar vergelijken en toepassen.
  15. De student(e) kent de algemene opbouw van de Tree of Life en kent de belangrijkste taxa en hun verwantschappen.


Organisatie- / Werkvormen
Organisatievormen  
Hoorcollege  
Practicum  
Werkzittingen  


Evaluatie

Kwartiel 2 (3,00sp)

Evaluatievorm
Mondeling examen100 %
Open vragen



Eindcompetenties
Educatieve master in de wetenschappen en technologie
  •  EC 
  • 5.4 De educatieve master is een domeinexpert WET: de EM heeft gevorderde kennis van en inzicht in de domeindisciplines relevant voor de specifieke vakdidactiek(en).

 

Educatieve master in de gezondheidswetenschappen
  •  EC 
  • 5.1 De educatieve master is een domeinexpert GZW: de EM heeft inzicht in de bouw en het functioneren van het menselijk lichaam in ziekte en gezondheid (op moleculair, cellulair, orgaan- en organisme-niveau).

 

  EC = eindcompetenties      DC = deelcompetenties      BC = beoordelingscriteria  
Aangeboden inTolerantie3
Educatieve master in de gezondheidswetenschappen keuzetraject BMW/GEN met vakdidactiek biologie J
Educatieve master in de wetenschappen en technologie - keuze voor vakdidactiek biologie J
opleidingsonderdelen wetenschappen J



1   Onderwijs-, examen- en rechtspositieregeling art. 12.2, lid 2.
2   Onderwijs-, examen- en rechtspositieregeling art. 15.1, lid 3.
3   Onderwijs-, examen- en rechtspositieregeling art. 16.9, lid 2.