Onderwijstaal : Nederlands |
Volgtijdelijkheid
|
|
Geen volgtijdelijkheid
|
| Studierichting | | Studiebelastingsuren | Studiepunten | P1 SBU | P1 SP | 2de Examenkans1 | Tolerantie2 | Eindcijfer3 | |
| 2de bachelorjaar in de wiskunde | Overgangscurriculum | 135 | 5,0 | 135 | 5,0 | Ja | Ja | Numeriek | |
|
| Eindcompetenties |
- EC
| EC 1: De bachelor Wiskunde bezit een grondige basiskennis en heeft inzicht in verschillende domeinen van de wiskunde waaronder algebra, meetkunde, analyse, numerieke wiskunde, kanstheorie, statistiek, aspecten van discrete wiskunde en logica. | - EC
| EC 2: De bachelor Wiskunde bezit een gevorderde kennis en heeft inzicht in grote deelgebieden van de wiskunde (zuivere wiskunde, toegepaste wiskunde, ...) | - EC
| EC 3: De bachelor Wiskunde beheerst de formele wiskundige taal en werkwijze. Hij/zij kan met abstracte redeneringen werken. | - EC
| EC 4: De bachelor Wiskunde kan een wiskundig bewijs begrijpen, oordelen of een argument correct is en heeft inzicht in welke eigenschappen precies gebruikt worden (in de context van de verworven kennis). Hij/zij kan een lacune of een overbodige stap in een bewijs of een berekening herkennen | - EC
| EC 5: De bachelor Wiskunde kan de theorieën en methoden toepassen op relatief eenvoudige wiskundige problemen (zowel theoretische als rekentechnische). Hij/zij kan zelf wiskundige redeneringen maken en opschrijven |
|
| EC = eindcompetenties DC = deelcompetenties BC = beoordelingscriteria |
|
1. De student heeft inzicht in de manier waarop differentiaalrekening in genormeerde ruimten is ingevoerd, en kent de veralgemeningen naar dergelijke ruimten van belangrijke stellingen zoals middelwaardestellingen, de stelling van Taylor, de impliciete functiestelling, de inverse functiestelling, de rangstelling, ... 2. De student kan het bestaan en de uniciteit van oplossingen van het beginwaarde-probleem bij gewone differentiaalvergelijkingen toelichten, en desgevallens aantonen. 3. De student kan de stellingen van Picard en Peano uitleggen en bewijzen, en heeft inzicht in de verschillen en overeenkomsten tussen beide stellingen. 4. De student kent de beginselen van de kwalitatieve studie van differentiaalvergelijkingen. De student kan eigenschappen van oplossingen van een gegeven differentiaalvergelijking gebruiken, zoals bestaan en uniciteit van maximale oplossingen, definitiegebied, continue en differentieerbare afhankelijkheid van beginwaarden en parameters. 5. De student heeft gefundeerd inzicht in de structuur van oplossingen van lineaire differentiaalvergelijkingen. De student kan ook werken met de variationele vergelijking langsheen een oplossing. 6. De student verwerft inzicht in de aan bod gekomen bewijstechnieken, en kan deze bewijstechnieken hanteren om een bewijs te leveren van elk bewezen resultaat in deze cursus, tenzij expliciet anders vermeld in de cursustekst of in de leidraad.
|
|
|
|
|
|
|
Hoorcollege ✔
|
|
|
Responsiecollege ✔
|
|
|
|
Periode 1 Studiepunten 5,00 Tweede examenkans
Evaluatievorm tweede examenkans verschillend van eerste examenkans | |
|
|
|
|
|
1 examenregeling art.1.3, lid 4. |
2 examenregeling art.4.7, lid 2. |
3 examenregeling art.2.2, lid 3.
|
Legende |
SBU : studiebelastingsuren | SP : studiepunten | N : Nederlands | E : Engels |
|