Onderwijstaal : Nederlands |
Volgtijdelijkheid
|
|
Geen volgtijdelijkheid
|
| Studierichting | | Studiebelastingsuren | Studiepunten | P1 SBU | P1 SP | 2de Examenkans1 | Tolerantie2 | Eindcijfer3 | |
 | 1ste bachelorjaar in de sociale wetenschappen | Verplicht | 162 | 6,0 | 162 | 6,0 | Ja | Ja | Numeriek |  |
|
| Eindcompetenties |
- EC
| De afgestudeerde bachelor in de sociale wetenschappen heeft kennis van de belangrijkste theoretische stromingen, basisbegrippen, onderzoekstradities en historische ontwikkelingen binnen het domein van de sociale wetenschappen en kan deze duiden vanuit een sociaal-wetenschappelijk multidisciplinair perspectief. | | - DC
| De student kent de fundamentele begrippen uit de sociologie en kan deze toelichten (bv. sociale rol, deviantie, sociale stratificatie, macht, cultuur, structuur, modernisering). | | | - BC
| De student legt fundamentele begrippen theoretisch uit en legt mogelijke verbanden tussen deze begrippen. | | | - BC
| De student legt de fundamentele begrippen praktisch uit door het aanreiken van dagdagelijkse voorbeelden. | | - DC
| De student heeft kennis van de belangrijkste sociologische tradities (individualisme vs. structuralisme) en kent de belangrijkste sociologen uit de verschillende stromingen (bv. Marx, Durkheim..). | | | - BC
| De student onderscheidt en classificeert de verschillende sociologische tradities, legt de belangrijkste principes per traditie uit en beschrijft theoretisch hoe de tradities elkaar aanvullen. | | | - BC
| De student benoemt de sociologische begrippen en denkkaders van de vooraanstaande sociologen. | - EC
| De afgestudeerde bachelor in de sociale wetenschappen heeft inzicht in de onderlinge relatie van de belangrijkste theoretische stromingen, basisbegrippen, onderzoekstradities en historische ontwikkelingen binnen en tussen de vakgebieden van sociologie, bestuurkunde en communicatiewetenschappen, alsook in verhouding tot vakgebieden binnen en buiten de sociale wetenschappen (interdisciplinariteit). | | - DC
| De student kent de historische ontwikkeling van de sociologie: de student kent de volgorde van de verschillende theoretische stromingen en denkers. | | | - BC
| De student stelt een tijdlijn op van de volgorde van de historische stromingen en bijbehorende denkers en concepten. | | | - BC
| De student benoemt de gelijkenissen en verschillen tussen stromingen en denkers, alsook benoemt op welke concepten iedere stroming focust. | | - DC
| De student is zich bewust van de interesse van bepaalde andere vakgebieden voor de concepten bestudeerd binnen de sociologie. | | | - BC
| De student kan van de concepten die in de cursus aangereikt worden, aangeven in welke andere disciplines deze nog bestudeerd worden en hoe deze invalshoek verschilt van de typische sociologisch invalshoek (bv. Bureaucratie en modernisering in bestuurskunde, deviantie in de psychologie) | - EC
| De afgestudeerde bachelor in de sociale wetenschappen heeft kennis van maatschappelijke structuren, processen, vraagstukken en technologieën, die vorm geven aan de rol en het functioneren van publieke en private organisaties, beleidsnetwerken, media en sociale bewegingen. | | - DC
| De student heeft inzicht in de verschillende dimensies van het moderniseringsproces en hoe dit de moderne samenleving vandaag vormgeeft. Tevens maakt de student de link tussen moderniteit en kolonialiteit en bespreekt de invloed van de Europese moderniteit op de rest van de wereld. | | | - BC
| De student benoemt en verklaart de verschillende fases uit het moderniseringsproces en ontleedt het verband tussen moderniteit en kolonialiteit. | | | - BC
| De student identificeert en ontleedt de invloed van het moderniseringsproces in actuele maatschappelijke fenomenen op Europees en globaal niveau. | | - DC
| De student heeft inzicht in de problematiek van sociale ongelijkheid binnen de huidige samenleving, kan sociale ongelijkheid toelichten aan de hand van praktische voorbeelden, alsook kan sociologische denkkaders gebruiken om sociale ongelijkheid vanuit verschillende invalshoeken te interpreteren. | | | - BC
| De student verklaart sociale ongelijkheid op basis van verschillende dimensies (klasse, gender, etniciteit) door de correcte theoretische kaders toe te passen (bv. Intersectionaliteit). | | | - BC
| De student kan sociologische uitspraken over sociale ongelijkheid kritisch interpreteren en analyseren op assumpties en empirische evidentie. | - EC
| De afgestudeerde bachelor in de sociale wetenschappen kan een valide sociaalwetenschappelijke onderzoeksvraag formuleren, door theorie(ën) toe te passen op een goed afgebakend maatschappelijk vraagstuk, dit te kaderen binnen de bredere maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie. | | - DC
| De student kan de sociale realiteit vanuit verschillende besproken sociologische tradities (structuralisme, functionalisme, rationele benaderingen..) beschrijven en kritisch interpreteren. | | | - BC
| De student interpreteert actuele maatschappelijke fenomenen vanuit de gevraagde sociologische denkkaders. | | | - BC
| De student reflecteert hoe een actuele gebeurtenis omgezet kan worden in een sociologische onderzoeksvraag. | | - DC
| De student krijgt inzicht in sociologische vraagstukken en kan op basis van empirische evidentie deze kritisch analyseren en formuleren. | | | - BC
| De student analyseert en becommentarieert een simpel sociologisch onderzoek/actualiteit op basis van assumpties en empirische evidentie. | - EC
| De afgestudeerde bachelor in de sociale wetenschappen is zich bewust van haar/zijn rol als sociale wetenschapper en eigen positie binnen een meerlagige, diverse samenleving. | | - DC
| De student verwerft de 'sociologische verbeelding' en begrijpt hoe dit als sociale wetenschapper toe te passen om de sociale realiteit te verklaren. | | | - BC
| De student beschrijft wat 'sociologische verbeelding' is en hoe de sociologische blik relevant is voor de rol van de socioloog. Tevens herkent de student het verschil van deze sociologische blik met andere sociaalwetenschappelijke disciplines. | | | - BC
| De student hanteert voorbeelden van hoe hij/zij als betrokken onderzoeker een sociologisch vraagstuk zou aanpakken. | | - DC
| De student verwerft de attitude van een 'betrokken onderzoeker' en heeft basiskennis van de belangrijkste principes waar sociale wetenschappers zich aan dienen te houden. | | | - BC
| De student identificeert en benoemt de eigenschappen van een betrokken onderzoeker, de relevantie en valkuilen van deze eigenschappen en licht deze toe. | | | - BC
| De student bespreekt hoe zijn/haar positie in de maatschappij al dan niet een invloed kan hebben op het opnemen van de rol van sociale wetenschapper. De student gebruikt concrete voorbeelden om eventuele voor- en nadelen van de eigen positie te bespreken. | | | - BC
| De student kan de relevantie van de sociologische verbeelding benoemen in de rol als socioloog, maar ook de relevantie voor en verschil met andere sociaalwetenschappelijke disciplines beschrijven. | | | - BC
| De student kan zelfstandig voorbeelden geven hoe hij/zij als betrokken onderzoeker een sociologisch vraagstuk zou aanpakken. |
|
| EC = eindcompetenties DC = deelcompetenties BC = beoordelingscriteria |
|
Een sociologische benadering maakt de student vooreerst vanuit een statisch perspectief vertrouwd met de basisbeginselen. In dit opleidingsonderdeel worden de fundamentele bouwstenen van de samenleving vanuit verschillende sociologische benaderingen ontdekt. Op microniveau duidt dit opleidingsonderdeel het belang van sociale posities en rollen. Op mesoniveau wordt de impact van structuur en cultuur verduidelijkt. Op macroniveau maakt de student kennis met machtsystemen op niveau van de samenleving alsook op globaal niveau. Specifieke aandacht wordt besteed aan hoe maatschappelijke dynamieken ongelijkheid veroorzaken en de positie van socio-demografische groepen bepalen. Verder zal er aandacht besteed worden aan hoe onze samenlevingen voortdurend in verandering zijn door in te gaan op de moderniseringstheorie. Van de studenten wordt verwacht dat ze de fundamentele theorievorming van klassieke en hedendaagse sociologen kunnen toepassen op actuele maatschappelijke vraagstukken.
|
|
|
|
|
|
|
Casussessie ✔
|
|
|
Hoorcollege ✔
|
|
|
|
|
|
Casestudy ✔
|
|
|
Discussies /debat ✔
|
|
|
Presentatie ✔
|
|
|
|
Periode 1 Studiepunten 6,00
Evaluatievorm | |
|
Schriftelijke evaluatie tijdens onderwijsperiode | 30 % |
|
|
|
|
Praktijkevaluatie tijdens onderwijsperiode | 10 % |
|
Behoud van deelcijfer in academiejaar | ✔ |
|
Voorwaarde behoud van deelcijfer in academiejaar | Punten van praktijkevaluatie worden integraal overgenomen naar de herexamens. |
|
|
|
|
|
|
|
|
Extra info | Praktijkevaluatie tijdens onderwijsperiode houdt in: participatie hoorcolleges en casussessies, tussentijdse voorbereidingen én aanwezigheidsgraad. |
|
Tweede examenkans
Evaluatievorm tweede examenkans verschillend van eerste examenkans | |
|
Toelichting evaluatievorm | Herkansing is mogelijk, enkel de punten van praktijkevaluatie worden integraal overgenomen naar het tweede kansexamen. |
|
|
|
|
 
|
Begincompetenties |
|
Geen begincompetenties van toepassing. |
|
 
|
Verplichte handboeken (boekhandel) |
|
Sociologie, een hedendaagse inleiding,Bracke, P., Van de Putte, B., Van Houte, M., Vermeersch, H. & Vincke, J.,2018,Academia Press,9789401453967 |
|
 
|
Verplichte cursussen (gedrukt door boekhandel) |
|
 
|
Verplicht studiemateriaal |
|
Slides, extra handouts en ondersteunend materiaal via Blackboard .
|
|
|
|
|
|
1 examenregeling art.1.3, lid 4. |
2 examenregeling art.4.7, lid 2. |
3 examenregeling art.2.2, lid 3.
|
Legende |
SBU : studiebelastingsuren | SP : studiepunten | N : Nederlands | E : Engels |
|