Begincompetenties beschrijvende statistiek:

• De student kent het verschil tussen kwantitatieve en kwalitatieve variabelen, deze laatste inclusief nominale en ordinale variabelen, en kan voorbeelden van elke soort variabele geven.
• De student kan voor elk van deze soorten variabelen een geschikte grafische voorstelling (histogram, boxplot, staafdiagram, taartdiagram, spreidingsdiagram) van een dataset met gegevens geven.
• De student kan het gemiddelde en de standaardafwijking van een dataset met gegevens van een kwantitatieve variabele berekenen en interpreteren.

Begincompetenties kansrekenen:

• De student weet wat een discreet of een continu kansmodel is en kan eenvoudige kansen (zoals de kans op het gooien van een even aantal ogen met een dobbelsteen) berekenen.
• De student kan van elk soort kansmodel voorbeelden geven.
• De student kent het begrip toevalsvariabele en kan voor elk van de soorten kansmodellen een grafische voorstelling (staafdiagram of grafiek van de kansdichtheid) maken.
• De student weet wat de kanstabel (discreet) of de verdeling (continu) is van een toevalsvariabele en kent specifiek de normale en de binomiale verdeling, deze laatste inclusief de Bernoulli verdeling.
• De student begrijpt wat de verwachte waarde en de standaardafwijking van de verdeling van een toevalsvariabele zijn. De student weet wat de verwachte waarde en de standaardafwijking van een normaal of een binomiaal verdeelde toevalsvariabele zijn, deze laatste inclusief een Bernoulli verdeelde toevalsvariabele.
• De student kan (met behulp van een grafisch rekentoestel) kansen berekenen voor een normaal verdeelde en voor een binomiaal verdeelde toevalsvariabele. Omgekeerd kan de student (met behulp van een grafisch rekentoestel) voor een normaal verdeelde en voor een binomiaal verdeelde toevalsvariabele ook waarden berekenen van de toevalsvariabele die horen bij een gegeven kans.
• De student weet wat een gestandaardiseerde normaal verdeelde toevalsvariabele is en kan een normaal verdeelde toevalsvariabele standaardiseren.
• De student begrijpt wat een normaal kwantiel diagram is, kan deze voorstelling met een grafisch rekentoestel maken voor een gegeven dataset en kan deze voorstelling interpreteren.

Begincompetenties verklarende statistiek:

• De student weet wat een enkelvoudig aselecte steekproef is.
• De student weet wat de verwachtingswaarde en de standaardafwijking is van een som of een gemiddelde van onafhankelijke identiek verdeelde toevalsvariabelen en kan deze berekenen en interpreteren.
• De student weet dat de som of het gemiddelde van onafhankelijke identiek normaal verdeelde toevalsvariabelen ook normaal is. De student kent de centrale limietstelling en kan deze toepassen op een som of een gemiddelde van onafhankelijke identiek verdeelde toevalsvariabelen, rekening houdend met de voorwaarden.

Steekproeftrekkingen

Betrouwbaarheidsintervallen voor 1 populatieparameter

Toetsen van hypothesen voor 1 populatieparameter

Betrouwbaarheidsintervallen en toetsen van hypothesen voor 2 populatieparameters

Toetsen van hypothesen voor meer dan 2 populatieparameters

Enkelvoudige lineaire regressie

Meervoudige lineaire regressie